SIGNALEMENT
|
In het verleden hebben de topmodellen van Opel zelden de erkenning gekregen die ze verdienden. De nieuwe Omega timmert echter zelfbewuster aan de weg en in deze test wil hij daar graag van getuigen.
Zowel met de Omega als met de nog een maatje grotere Senator heeft Opel in zijn vaderland nooit zo goed gescoord als je op grond van hun prestaties en eigenschappen mocht verwachten. Ongetwijfeld had dit iets te maken met het imago van het merk, dat voor een belangrijk deel stoelde op de burgerlijke reputatie van de Kadett en de Rekord. Iedereen die wel eens in zo’n dikke Opel heeft mogen sturen, weet overigens dat dit vooroordeel niet terecht is, want in vergelijking met een overeenkomstige Mercedes, BMW of Audi kan een Omega of Senator zich moeiteloos staande houden.
We hebben al eerder betoogd dat de ontwerpers van de grote Opels er kennelijk naar hebben gestreefd om zo veel mogelijk goede eigenschappen van de Duitse Grote Drie in hun auto’s te verwerken. Dat geeft terecht grond aan het verwijt dat Opels uit de topklasse weinig karakter zouden bezitten: wie zo zijn best doet om de sterke punten van zijn concurrenten te imiteren, levert iets van zijn persoonlijkheid in.
Dat hebben ze bij Opel ook begrepen en met de komst van de huidige Omega is daar ook wel iets aan veranderd. Vergeleken met zijn voorganger toont de Omega de wereld nu een waardig, maar sympathiek eigen gezicht en hoewel het interieur nog best elementen van de vorige generatie bevat, komt ook daar enig individualisme om de hoek kijken. Wat de techniek en het rijden aangaat, ligt de vergelijking minder eenvoudig, want op het niveau van de Omega en zijn kompanen zijn de verschillen op dit gebied minimaal.
De Omega behoort met de Mercedessen, BMW’s en de grote Volvo’s tot de weinige auto’s die trouw zijn gebleven aan de klassieke achterwielaandrijving. Dat is geen blind hobbyisme: besturing en wegligging zijn gebaat bij strikt gescheiden besturings- en aandrijffuncties, terwijl ook de gewichtsverdeling gunstiger is. De reden waarom er toch steeds meer voorwielaandrijvers verschijnen, heeft te maken met ruimte en economie. Een dwarse motorplaatsing en het ontbreken van een transmissietunnel leveren nu eenmaal interieurruimte op en bovendien kost de inbouw van een compleet voorwiel-aandrijfaggregaat minder tijd en geld dan de conventionele bouwwijze.
Bij auto’s van het formaat Omega speelt het ruimte-argument echter nauwelijks een rol, terwijl de produktie vaak wel iets meer mag kosten. En aangezien het aandrijven van de gestuurde wielen bij forse motorvermogens ook bepaald geen simpele zaak is, kiest men voor de vertrouwde achterwielaandrijving. Uiteraard met alle mogelijkheden die de moderne techniek kan bieden, zoals een multilink-achteras, tractiecontrole en meer van dat moois.
Meer controle
Net als zijn moderne soortgenoten vertoont de Omega dan ook een onverstoorbaar weggedrag, dat vooral in lange, snelle bochten net iets meer controle over de auto toelaat dan bij de meeste concurrenten met alles-voorin.
Uiteraard ontbreekt daarbij elk spoor van aandrijfkrachten in het stuur en dat geeft de snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging alle kans om zijn kwaliteiten te etaleren. Zowel in de drukke stad als op de snelweg beviel die besturing uitstekend: vederlicht en altijd prima te doseren.
Vooral op de lange afstand en dan bij voorkeur op de Autobahn kan je aan de Omega veel genoegen beleven. Onbekommerd zoeft hij voort met een tempo van 160-plus, moeiteloos versnellend om veilig in te halen en desnoods krachtdadig tot op het ABS vertragend als dat nodig is. Veel indruk maakt de rust waarbij dit alles zich afspeelt: de 2,5-liter V6 laat zich – anders dan bijvoorbeeld in de Calibra – vrijwel niet horen. Weggeluiden zijn uitmuntend gedempt en ook het windgeruis blijft ver op de achtergrond.
Uiteraard is het leefklimaat in de ruime koets navenant: fijne, veelvuldig verstelbare stoelen, probleemloze bediening van alle hendels en knoppen en een indrukwekkende uitrusting met ABS, tractiecontrole, twee airbags, airco en elektrische bediening van zijspiegels, portierramen en… het zonnescherm voor de achterruit.
Bij de testwagen werd al die luxe aangevuld met een boterzacht schakelende viertrapsautomaat, die zó goed bij het karakter van de Omega past, dat hij best in het standaardpakket mag thuishoren. Want bij een deftige auto die je zo veel uit handen neemt, mag dat burgerlijke geschakel ook gerust achterwege blijven.
Bron: autoweek.nl